Selecteer een pagina

De laatste aanraking

Gisteren vertelde hij me doodleuk dat we elkaar nooit echt kunnen aanraken, toch niet op microniveau. Onze cellen raken elkaar immers niet. Er ontstaat een soort magnetisch veld waardoor de cellen in mijn hand opzij springen als hij mijn hand vast neemt. In zijn hand gebeurt hetzelfde. Echt contact is er dus niet op dat niveau. Onze hersenen registreren de verplaatsing van cellen en de druk die daaruit ontstaat alleen maar en vertalen het als aanraking.

Hoewel ik dit alles best intrigerend vond, kreeg ik het ook benauwd. “We kunnen elkaar nooit echt aanraken.” Ik stond plots alleen op de wereld, zonder contact met de mensen om me heen. Alsof ik – bewust van mijn lichaam in de lege ruimte – alleen in een koud hoekje zat. Een rilling gleed over mijn rug. “Stel je voor dat je nooit voelt dat iemand je vastpakt. Zou dat bestaan? Omdat je hersenen het dan niet registreren.” “Waarschijnlijk wel, al denk ik dat het niet zo vaak voorkomt. Maar als je je vinger verbrandt, voel je daar ook niet meer zo veel.” Dat was waar, maar over je hele lichaam niet meer voelen dat iemand je aait, troost, vast neemt, kust… Dat lijkt me zowat het eenzaamste wat je ooit kan meemaken.      

“We kunnen elkaar nooit echt aanraken.” Het zweefde deze nacht nog door mijn hoofd in vlagen van onrust. Dus zocht ik zijn warme lijf onder de dekens en voelde dat hij er nog was.  

Column 4

Maandag was de laatste les van de reeks columns schrijven, een inhaalgeval. Binnen twee weken start de vervolgreeks, waarvoor driewerf hoera!

Bij deze iets wat ik zaterdagvoormiddag schreef. Het heeft geen titel en is niet aangepast aan reeds gekregen commentaren. Zo rauw als wat. Gezellig, toch?

Hier zit ik dan, samen met hem in een wit kamertje te wachten op wat een executie zou kunnen zijn. Zo zien we er toch uit.

Ik tjoepper wat heen en weer op mijn stoel, die vast hangt aan zijn buren. De vrouw naast me merkt er niets van, of doet alleszins alsof. Ik rommel in mijn tas, vind een zakdoek, maar toch ook mijn portefeuille. “Aha, genoeg geld, dan komt het goed. Of niet?” Ik kijk naar hem. Hij zit er doodstil bij, een beetje bleek ook. Eigenlijk misstaat dat nog niet in dit koele kamertje. Maar echt bemoedigend
vind ik hem niet.

Naast ons speelt een peuter met de blauw-rood-gele knikkerbaan. Het snot bengelt uit zijn neus en speelt zo een glansrijke rol in zijn knikkerspel. Zijn moeder pakt hem plots op de arm en verdwijnt achter de hoek. Lichte paniek maakt zich meester van mijn brein. “Er hoeft toch niets te veranderen? Laat alles maar zijn zoals het is. Stilstand is best ok.” Dan hoor ik de peuter wenen, roepen en brullen zoals alleen peuters dat kunnen: voor hun leven.

Ik schuifel nog wat heen en weer en friemel aan het zakje in mijn handen tot het knispert als een haardvuur. “Hmm, gezellig.” Tot de kilte van de doosjes in mijn gesimuleerde haardvuur mijn lichaam bereikt. Ze komen net uit de koelkast. Als vers fruit beschermd tegen rot en beestjes. Aan een koelkast is niets hartverwarmends, aan de paarskleurige boom op het zakje ook al niet. “Wat een ellende.”

Dan is het onze beurt. Ze neemt afscheid van de peuter met een graai over zijn bol, begroet ons met een brede glimlach en toont alvast waar ik plaats mag nemen. “Links- of rechtshandig?”, vraagt ze. “Rechts,” mijn aarzelende antwoord. Waarna ze toch twee keer vogelpik speelt op mijn rechterschouder.

Column 3

Een koe als een waarheid, of iets dergelijks.

Waarom humane wetenschappers betere IT’ers zijn.

Afgelopen vrijdag kreeg ik in mijn mailbox een “Uitnodiging om deel te nemen aan Tewerkstelling en opleiding van K.U.Leuven-alumni – 1995-2010‏”. Het bleek een grootschalig onderzoek naar gevolgde opleiding en uitgevoerde functie, specifiek voor mensen die een ICT-gerelateerde functie uitoefenen. Wel hoera, daar kwam ik voor in aanmerking!

Blijkbaar komen als maar meer mensen in ICT-functies terecht, terwijl ze daar niet of amper voor studeerden. Uiteindelijke vraag van de K.U.Leuven aan die IT’ers was dan ook of we meenden dat er ICT-gerelateerde vakken in onze opleiding hadden moeten zitten. Niet dus. Ik studeerde immers uit interesse voor het vak dat ik toen koos, niet omdat ik graag techneut wilde worden. Dat ik later in ICT terecht kwam, was louter toevallig. Ik ben ondertussen ook van mening dat zogenaamde humane wetenschappers vandaag de dag betere IT’ers zijn, dan de echte. Ik geef u daarvoor graag 3 redenen:

1. Ze plaatsen inhoud en gebruiksvriendelijkheid vóór technologie.

Als een kleine jongen die met opengevallen mond naar een speelgoedtrein staart, is de echte IT’ers gefascineerd door technologie. Weet je wat de capaciteit van die schijf is? Wat zo’n kabeltje allemaal kan! Hij bouwt graag die trein uit die het meeste kan, het vernuftigst in elkaar steekt en zoveel mogelijk gadgets huisvest. De humane wetenschapper vraagt zich echter af waar we naartoe gaan met die trein, of de mensen er gemakkelijk hun weg op vinden en wat daar precies voor nodig is. Wat heb je immers aan een hyperultrasonische menudisplay als je op een korteafstandstrein zit. 

2. Ze hebben meer oog voor het geheel.

Bovendien vraagt de humane zich graag af of die ene trein wel in de rest van het plaatje past. Ziet hij er een beetje uit als de andere die we al hebben? Voegt hij waarde toe aan de rest van de vloot? En straalt hij de waarden uit die we nodig achten? Voor de techneut speelt dat vaak geen rol. Als hij maar supercool en nieuw is.

3. Ze spreken mensentaal.

Wanneer de IT’er dan nog eens begint over bites en bytes, datatransfers, error reports, mainframes en andere jargonwoorden die hij in zijn opleiding verzameld heeft is het hek helemaal van de dam. De gewonen mens kan niet meer volgen en voelt zich al snel buitengesloten. Wat een geluk dat de humane wetenschapper ook tot het ras ‘de gewone mens’ behoort en vertaling dus niet nodig is.

Wil de echte IT’er blijven meedraaien, zal hij zich moeten aanpassen. Hij zal zijn specialistische kennis moeten uitbreiden met een bredere basis aan kennis in verschillende domeinen en van de organisatie. Dat eerste is iets wat vele humanen in hun opleiding reeds meekrijgen. Misschien is dus eerder de vraag of de IT’ers die brede basis meer moeten meekrijgen in hun opleiding en niet omgekeerd.

Column 2

Bij deze (en omdat Sarah er naar vroeg) de tweede column die ik schreef voor de cursus Columns schrijven van Wisper. Commentaar op dit schrijfsel was dat ik iets neergepend had dat vrij evident leek en dat ik de boemannen in het verhaal niet sterk genoeg als boeman afdeed. Waarschijnlijk komt dat door het feit dat ik terwijl ik schrijf al denk ‘en wie ben ik om dat zo te vinden’.

I am what I share (in that situation)

Vorige week mocht ik op een trendcongres Herman Konings en Tom Palmaerts aanschouwen, terwijl ze in een wervelende talk enkele trends ten berde brachten. Deze Vlaamse trendgoeroes maakten het publiek warm met social mediasnufjes om u tegen te zeggen en een presenteerstijl die Bart Peeters overtrof. Kortom, het was leuk om naar te kijken, entertainment van de hoogste plank.

Eén uitspraak van de heer Palmaerts achtervolgt me echter nog steeds: “I am what I share.” Het was niet de eerste keer dat ik deze zinsnede mocht verteren. Hij wordt veelvuldig gebruikt door zware social mediagebruikers en –voorstanders. Ik ben daar één van. Van die laatste groep welteverstaan, niet van de groep die zichzelf gelijkstelt met zijn online identiteit.

Ik geloof namelijk graag dat ik (en u met mij) heel wat meer ben dan wat ik online doe. Afgaande op mijn eigen online activiteit ben ik immers vaak een zeur of ben ik aan het koken, strijken, poetsen, … Anderen kunnen dan weer over niets anders praten dan hun kinderen. Ik ga ervan uit dat we met z’n allen meer doen en leuk vinden dan dat.

Mensen nemen in verschillende situaties een andere rol aan: bezorgde moeder, onbehulpzame buur, hardwerkende collega, vittende echtgenoot, … Al wat online ontspruit zijn slechts nieuwe situaties die aan het bestaande spectrum worden toegevoegd. En in iedere situatie neem je weer een andere rol aan. Dollen op Facebook onder vrienden, een statige mening via LinkedIn over professionele zaken, alledaagse onrusten op een blog, roepen en tieren op Twitter, ….

Op geen enkele manier krijg een F (friend/fan/follower) het volledige beeld van iemand te zien. Enkel wat hij deelt in die rol of situatie wordt openbaar. Dit enge beeld wordt versterkt door het feit dat de boodschap op deze kanalen vaak ongenuanceerd is en de dialoog die er ontstaat nooit de realtime dialoog kan vervangen. Een boodschap heeft immers taal nodig en taal is zoveel meer dan enkel tekens. Taal is de pauze die ik laat en het gezicht of gebaar dat daar bij hoort. Online ben ik dus ook wat ik niet deel of kies niet te delen. Al heeft de F daar vaak het gissen naar.