Selecteer een pagina

Gisteren vertelde hij me doodleuk dat we elkaar nooit echt kunnen aanraken, toch niet op microniveau. Onze cellen raken elkaar immers niet. Er ontstaat een soort magnetisch veld waardoor de cellen in mijn hand opzij springen als hij mijn hand vast neemt. In zijn hand gebeurt hetzelfde. Echt contact is er dus niet op dat niveau. Onze hersenen registreren de verplaatsing van cellen en de druk die daaruit ontstaat alleen maar en vertalen het als aanraking.

Hoewel ik dit alles best intrigerend vond, kreeg ik het ook benauwd. “We kunnen elkaar nooit echt aanraken.” Ik stond plots alleen op de wereld, zonder contact met de mensen om me heen. Alsof ik – bewust van mijn lichaam in de lege ruimte – alleen in een koud hoekje zat. Een rilling gleed over mijn rug. “Stel je voor dat je nooit voelt dat iemand je vastpakt. Zou dat bestaan? Omdat je hersenen het dan niet registreren.” “Waarschijnlijk wel, al denk ik dat het niet zo vaak voorkomt. Maar als je je vinger verbrandt, voel je daar ook niet meer zo veel.” Dat was waar, maar over je hele lichaam niet meer voelen dat iemand je aait, troost, vast neemt, kust… Dat lijkt me zowat het eenzaamste wat je ooit kan meemaken.      

“We kunnen elkaar nooit echt aanraken.” Het zweefde deze nacht nog door mijn hoofd in vlagen van onrust. Dus zocht ik zijn warme lijf onder de dekens en voelde dat hij er nog was.