Maandag was de laatste les van de reeks columns schrijven, een inhaalgeval. Binnen twee weken start de vervolgreeks, waarvoor driewerf hoera!
Bij deze iets wat ik zaterdagvoormiddag schreef. Het heeft geen titel en is niet aangepast aan reeds gekregen commentaren. Zo rauw als wat. Gezellig, toch?
Hier zit ik dan, samen met hem in een wit kamertje te wachten op wat een executie zou kunnen zijn. Zo zien we er toch uit.
Ik tjoepper wat heen en weer op mijn stoel, die vast hangt aan zijn buren. De vrouw naast me merkt er niets van, of doet alleszins alsof. Ik rommel in mijn tas, vind een zakdoek, maar toch ook mijn portefeuille. “Aha, genoeg geld, dan komt het goed. Of niet?” Ik kijk naar hem. Hij zit er doodstil bij, een beetje bleek ook. Eigenlijk misstaat dat nog niet in dit koele kamertje. Maar echt bemoedigend
vind ik hem niet.
Naast ons speelt een peuter met de blauw-rood-gele knikkerbaan. Het snot bengelt uit zijn neus en speelt zo een glansrijke rol in zijn knikkerspel. Zijn moeder pakt hem plots op de arm en verdwijnt achter de hoek. Lichte paniek maakt zich meester van mijn brein. “Er hoeft toch niets te veranderen? Laat alles maar zijn zoals het is. Stilstand is best ok.” Dan hoor ik de peuter wenen, roepen en brullen zoals alleen peuters dat kunnen: voor hun leven.
Ik schuifel nog wat heen en weer en friemel aan het zakje in mijn handen tot het knispert als een haardvuur. “Hmm, gezellig.” Tot de kilte van de doosjes in mijn gesimuleerde haardvuur mijn lichaam bereikt. Ze komen net uit de koelkast. Als vers fruit beschermd tegen rot en beestjes. Aan een koelkast is niets hartverwarmends, aan de paarskleurige boom op het zakje ook al niet. “Wat een ellende.”
Dan is het onze beurt. Ze neemt afscheid van de peuter met een graai over zijn bol, begroet ons met een brede glimlach en toont alvast waar ik plaats mag nemen. “Links- of rechtshandig?”, vraagt ze. “Rechts,” mijn aarzelende antwoord. Waarna ze toch twee keer vogelpik speelt op mijn rechterschouder.