Bij deze (en omdat Sarah er naar vroeg) de tweede column die ik schreef voor de cursus Columns schrijven van Wisper. Commentaar op dit schrijfsel was dat ik iets neergepend had dat vrij evident leek en dat ik de boemannen in het verhaal niet sterk genoeg als boeman afdeed. Waarschijnlijk komt dat door het feit dat ik terwijl ik schrijf al denk ‘en wie ben ik om dat zo te vinden’.
I am what I share (in that situation)
Vorige week mocht ik op een trendcongres Herman Konings en Tom Palmaerts aanschouwen, terwijl ze in een wervelende talk enkele trends ten berde brachten. Deze Vlaamse trendgoeroes maakten het publiek warm met social mediasnufjes om u tegen te zeggen en een presenteerstijl die Bart Peeters overtrof. Kortom, het was leuk om naar te kijken, entertainment van de hoogste plank.
Eén uitspraak van de heer Palmaerts achtervolgt me echter nog steeds: “I am what I share.” Het was niet de eerste keer dat ik deze zinsnede mocht verteren. Hij wordt veelvuldig gebruikt door zware social mediagebruikers en –voorstanders. Ik ben daar één van. Van die laatste groep welteverstaan, niet van de groep die zichzelf gelijkstelt met zijn online identiteit.
Ik geloof namelijk graag dat ik (en u met mij) heel wat meer ben dan wat ik online doe. Afgaande op mijn eigen online activiteit ben ik immers vaak een zeur of ben ik aan het koken, strijken, poetsen, … Anderen kunnen dan weer over niets anders praten dan hun kinderen. Ik ga ervan uit dat we met z’n allen meer doen en leuk vinden dan dat.
Mensen nemen in verschillende situaties een andere rol aan: bezorgde moeder, onbehulpzame buur, hardwerkende collega, vittende echtgenoot, … Al wat online ontspruit zijn slechts nieuwe situaties die aan het bestaande spectrum worden toegevoegd. En in iedere situatie neem je weer een andere rol aan. Dollen op Facebook onder vrienden, een statige mening via LinkedIn over professionele zaken, alledaagse onrusten op een blog, roepen en tieren op Twitter, ….
Op geen enkele manier krijg een F (friend/fan/follower) het volledige beeld van iemand te zien. Enkel wat hij deelt in die rol of situatie wordt openbaar. Dit enge beeld wordt versterkt door het feit dat de boodschap op deze kanalen vaak ongenuanceerd is en de dialoog die er ontstaat nooit de realtime dialoog kan vervangen. Een boodschap heeft immers taal nodig en taal is zoveel meer dan enkel tekens. Taal is de pauze die ik laat en het gezicht of gebaar dat daar bij hoort. Online ben ik dus ook wat ik niet deel of kies niet te delen. Al heeft de F daar vaak het gissen naar.